‘Goedemorgen, we zijn er.’ Ze waren al gespot want de hoogwerker in de tuin staat er niet elke dag als je de gordijnen opendoet. ‘We komen even naar boven’. Twee stoere jonge mannen komen zonder aarzelen binnen lopen. Een met een petje, de ander zonder. De een eind twintig, de ander lijkt iets ouder. Het petje praat honderd uit, de ander is stil. Ze komen de screens ophangen en bespreken de gang van zaken.
Het is tijd voor koffie en een praatje. ‘Ik kom elke dag doodmoe thuis mevrouw. Druk, druk, druk. Vaak lig ik al om negen uur voor pampus op de bank. En dan al die klagende mensen. Pas geleden hebben ze m’n baas gebeld om te zeggen dat we te lang stonden te praten. Maar ja, het regende en het spul mocht niet nat worden. Dan moet je de dingen zorgvuldig aanpakken en dus overleggen. Anders gaan ze klagen. Maar ja, klagen doen ze altijd. Ik klaag zelf nooit. Heb er zo’n hekel aan.’ Zijn maat zit erbij. Hij knikt af en toe.
Na een paar uur stopt de hoogwerker voor het balkon. Daar zijn ze weer. Lunchtijd. ‘Vindt u het goed dat ik er gezellig bij kom zitten?’ Tuurlijk. Het petje schuift bij ons aan. De ander hoeft niet te eten en gaat verder met het binnenwerk. ‘Hoe kom je nou in dit werk terecht?’, vraag ik het petje. ‘Wat moet je daarvoor kunnen?’ Hij begint te lachen. ‘Dat is een heel verhaal mevrouw. Ik wilde na school de horeca in. Mijn droom. Maar de kok voor wie ik werkte, wilde niet dat ik andere gerechten bedacht. Dan werd hij altijd boos. Hij zorgde ook altijd voor extra opdrachten als ik op het punt stond om naar huis te gaan. Dag horeca. Daarna werd ik loodgieter. Ging goed. Zij wilden mij een vaste aanstelling geven maar ik kreeg geen verklaring van goed gedrag. Moest nog twee maanden wachten. Ja, ik was een boefje vroeger. Daar ging mijn vaste aanstelling en ik ging mee. Nu zit ik al tien jaar in dit werk. Zwaar werk. Daar word je geen vijftig mee.’
De ander zit er intussen ook bij. Hij spreekt Nederlands met een accent. Een soort Engels accent. Ik kan het niet thuisbrengen en vraag hem waar hij vandaan komt. ‘Uit Belarus’, zegt hij. Ik moest het leger in en ben gevlucht. Hij sprak al wat Duits. Had hij op school geleerd. Nu heeft hij zichzelf Engels geleerd en via het Engels weer Nederlands. Duidelijk een talenknobbel. Hij werkte in Belarus als chauffeur. Zijn diploma’s van daar zijn hier niet geldig. Een flinke tegenvaller. Petje zegt dat hij de beste chauffeur ooit is. Kortgeleden ingeburgerd. Een feestje waard. Hij heeft zijn doel voor ogen en zijn leven op orde. Maar eerst nóg beter Nederlands leren.
Twee stoere jonge mannen. De een verliet zijn school, de ander zijn land. Ze kunnen het goed samen vinden. De screens hangen. Op twee na. Die waren niet goed opgemeten. Foutje van de baas.