Vorige week was ik in een natuurbad bij Nieuwersluis. Een kleine plas vlakbij de Vecht. Je ziet vanuit het zwembad de boten voorbij varen. Het bestaat al ruim tachtig jaar maar is bij velen onbekend. Het was er heerlijk. De kleur van het water herinnerde mij aan het fort waarin ik lang geleden had leren zwemmen. Fort Ruigenhoek in Groenekan, vlakbij Utrecht. Een deel van de fortgracht is bestemd voor een zwembad. Het heet De Kikker. Negentig jaar oud.
Het is eind april 1961. Woensdagochtend, 06.15 uur. Je kunt de klok erop gelijk zetten. Precies op die tijd horen mijn zus en ik mijn moeder op de trap. De deur van onze zolderkamer zwaait open. `Eins, Zwei, Drei, raus mit den Beinen` Er is geen ontkomen aan. Aankleden, badpak al aan, wat te eten. De fietsen staan al klaar. We vertrekken. Het is 06.45 uur, nog donker en koud. Mijn zus achterop bij mijn moeder en ik op mijn eigen fiets ernaast. Mijn broer fietst ook ergens richting zwembad. Waarschijnlijk vóór ons. Twintig minuten fietsen door de polder.
Even later lig ik op een krukje in een schuur om de arm en beenslag op het droge te oefenen. Al gauw krijg ik een band met kurken omgesnoerd en een houten plank in mijn handen geduwd. Het pierenbad wacht op mij. De temperatuur van het water is 13 graden. Mijn moeder moedigt mijn zus en mij aan en roept dat we flink moeten zijn. Nou ja, als het toch moet, dan maar in een keer. Mijn zus staat nog aan de kant. Wat is het ontzettend koud. Ik oefen totdat ik een ons weeg. Wat is dit erg. Het traject dat ik af moet leggen is lang. Na het oefenen met plank en kurkband komt alleen de plank. De kurkband verdwijnt om later weer terug te komen, als de plank weg mag. Oefenen, oefenen in het ijskoude water. Wekenlang. Mijn zusje weigert nog steeds het water in te gaan, ook al is het inmiddels 15 graden. Diep in mijn hart geef ik haar groot gelijk. Maar waar is mijn broer? Die mag vast al in het diepe.
Voor mij is de weg naar het half-gevorderde bad vrij. De volgende marteling kan beginnen. Het is een bad waar ik net niet kan staan. Ik moet in een keer het koude water in springen terwijl ik via een lang touw om mijn middel met de badmeester verbonden ben. Hij staat op de kant te wachten. Maar het duurt te lang. Opeens krijg ik een duw in mijn rug. Resultaat? Ik lig ik in het water. ‘Zwemmen’, hoor ik, ‘zwemmen verdorie!’ Met een plons springt ome Jan, de badmeester, het water in. Hij lispelt wat onverstaanbare adviezen tegen mij. Onverstaanbaar omdat hij volgens mijn moeder een echte `centenbak` had. Maar we wenden eraan. En ik ga zwemmen. Aan de band van ome Jan, die op de kant rustig meeloopt, heen en weer, baan na baan. Van de kant af roept hij zijn aanwijzingen. ‘Langer uitdrijven, goed die armen naar voren!’ Net zo lang totdat het goed genoeg is om de stempel ‘half-gevorderd’ op je leskaart te krijgen. Ik ben er bijna. Nog een stap naar volledig gevorderd of te wel ‘Het Kikkertje’.
Mijn moeder is onverbiddelijk. Doorzetten nu. Weer fietsen wij elke week die ene dag in alle vroegte naar De Kikker waar het ijzige water op ons wacht. Na een aantal weken ben ik sterk genoeg, beheers ik de rugslag en het watertrappelen lukt ook. Ik mag mijn kikkertje doen. De familie komt kijken. Wat een feest. Ondanks mijn gierende zenuwen breng ik het er goed van af. Ik krijg een kikkerstempel op mijn zwemkaart en een op mijn voorhoofd. Het allermooiste krijg ik van mijn vader en moeder. Het is een nieuw roze-geruit badpak mét rokje. Een mooier badpak heb ik nooit gehad. En ik? Ik was nog steeds een kouwe kikker.
Maar ik weet dat jij zeker geen koude kikker bent, voor mij niet en voor niemand.Maar je bent wel mijn kikker.