Maak een vogelsafari en vertel iets over de vogel(s) die je ziet. Dat is mijn schrijfopdracht voor over een paar weken. Klaar ben ik ermee. Want wat weet ik nou over vogels. Ik heb een vriendin die weet alles over vogels. Ze wijst ze altijd enthousiast aan. En altijd zie ik hetzelfde. Zwarte bolletjes. Op de grond, een tak of in de lucht. Wat voor naam ze ook hebben. In de verte zijn ze altijd zwart.
Ik besluit mijn safari te beginnen bij de eerste vogel in mijn leven. De kanarie. Ik ben misschien net drie. Bij ons thuis stond in de voorkamer op het buffet een kooi met een kanarie. Dichtbij. Geel. Een vrolijke gast. Op een dag was hij dood. Er kwam geen nieuwe. De liedjes moesten nu van ons komen.
Mijn ouders wisten niets over vogels. Ja, ze zagen de mussen die de kruimels brood van ons ontbijt oppikten. De rest van de vogels waren ‘sijsjes’. Die zagen we altijd tijdens de gezinsfietstochten naar het bos. Van een afstand. Zwart. Op die ene fazant na. Die vloog een paar maanden later dwars door de ruit van de studeerkamer. Een spectaculaire binnenkomst. Een indrukwekkend verenkleed. Zo dichtbij maar op de verkeerde plek.
Ik ga verder op safari. Inmiddels volwassen. In de kamer staat een bamboe vogelkooi. Erin twee zebravinkjes. Leuk voor de kinderen. Lekker open zodat het zand overal ligt, behalve in de kooi. Ze kwetteren er vrolijk op los. Totdat ik op het idee kom om ze eens wat frisse lucht te geven. Een soort goedmakertje voor hun gekooide binnenleven. Ik zet ze voor het open raam en heb niet in de gaten dat ze op de tocht staan. Het betekent het einde van twee zebravinkjes en het begin van een tijdelijk schuldgevoel.
Maar ik houd van vogels. Buiten.
Het is wel heel leuk om namen van vogels te weten. Nooit te laat om dat alsnog te leren.
Mijn kleinzoon van bijna 3 weet al de merel, duif en pimpelmees. We blijven oefenen!