Opeens staan ze voor me. Twee oude dames van dik in de tachtig. Hun wollen mutsen ver over de oren getrokken. Het is koud. Ik rende een rondje langs de Kromme Rijn en had net de afslag richting Koningsweg genomen. Ze kijken me aan. Ik kijk terug. Die ken ik! Al in geen twintig jaar meer gezien.
Corrie en Doortje willen Engels leren en willen een cursus. Ik werk bij de Volksuniversiteit en vertel ze dat alles vol zit. De vrijdag daarna fiets ik na mijn werk bij ze langs en geef ik de eerste les Conversatie Engels. Privé. Elke vrijdag drinken we eerst thee of koffie. Altijd met wat lekkers. Dan doen we Engels en krijg ik tussendoor fruit van het seizoen en verhalen. De prachtigste verhalen. Hun Engels is niet om over naar huis schrijven maar zelf zijn ze tevreden. Ze gaan met sprongen vooruit, zeggen ze. Ik vind hun schilderijen beter. Ze schilderen het ene kunstwerk na het andere, gaan ’s zomers in Frankrijk op schilderles en organiseren exposities in de woonkamer. Groots aangekondigd bij vrienden en kennissen. Het was er geweldig. Ik moet stoppen omdat ik docent op de Heemlanden word. Te druk. En nu kom ik ze weer tegen en krijg ik opnieuw hun telefoonnummer. Of ik een keer langs wil komen. Natuurlijk. Maar eerst gaan ze twee weken naar Lanzerote. Een grote glimlach op hun gezicht.
Een paar weken later sta ik bij Louis Hartlooper, bioskoop en ons tweede huis. Er komt een man binnenlopen. Hij heeft mij niet in de gaten maar ik hem wel. Mag ik wat vragen, hoor ik mezelf zeggen. Heet jij Henk? De herinneringen flitsen door mijn hoofd. Luisteren naar George Moustaki, Leonard Cohen en Liesbeth List. Vreselijk lachen als we de trein nemen naar Amsterdam in plaats van boven de anatomische atlas te hangen voor ons bottententamen. Toneel en balletvoorstellingen bezoeken en praten over alles. Zijn sombere momenten: wat doe ik hier, wat wil ik, wat moet ik. Tijdelijk verdwijnen en weer terugkomen. Ik ben verliefd, verliefd, verliefd. Maar helaas, het grote woord komt eruit. Hij houdt van jongens. We blijven nog even vrienden. Uiteindelijk scheiden onze wegen. Er is geen rancune, integendeel. Het was een prachtige periode in mijn leven. Vijftig jaar later staat hij voor me. Ja, ik ben Henk en we moeten binnenkort maar eens afspreken. Een grote glimlach op mijn gezicht.
Faysal kwam lange tijd twee, soms drie keer per week bij ons thuis. Hij wilde Nederlands en Engels leren. Ik werkte nog op de Heemlanden waar ik hem ook had ontmoet. Hij droeg toen een zelfgeschreven gedicht voor. Over Syrië, zijn land en over zijn onbereikbare moeder. De titel? ‘Ik zie jou, maar jij ziet mij niet.’ Hij was gedreven in zijn studie. Acht jaar later had hij zijn HBO diploma op zak. Geslaagd met prachtige cijfers. Nu werkt hij in een laboratorium van een ziekenhuis. We bellen af en toe. ‘Ik ga in oktober op vakantie. Kom daarna bij jullie langs.’ Twee weken later is hij er. De vakantie heeft hem duidelijk goed gedaan. Hij is ontspannen en goedgehumeurd. Waar ben je geweest? In Irak, zegt hij. Irak??? Wat moet je nu in Irak? Maar wacht, zitten zijn ouders daar niet vlakbij? In het stuk waar Syrië aan Irak grenst? Hij begint te vertellen. Zijn ouders mogen de grens over naar Irak. Hij kan niet naar Syrië maar wel naar Irak. Een en een is twee. Hij gaat naar de plek waar zijn ouders de grens over kunnen en wacht daar. Af en toe stopt hij zijn verhaal. We moeten de woorden uit zijn mond trekken. Faysal, is het gelukt? Een brede grijns verschijnt op zijn gezicht. Hij straalt. Wij juichen. Na acht eenzame jaren in Nederland kijken ze elkaar in de ogen en sluit hij zijn moeder in z’n armen. Hij ziet haar en zij ziet hem. Wij zien de foto’s. Wat een blijdschap.
De mooiste ontmoeting van dit jaar.