Ik ken iemand die er niet is, niet bestaat, niemand is. Hij is er maar niet echt. Vorig jaar zomer aangekomen. Niet geregistreerd en geen nummer. Ongewenst in eigen land, ongewenst in ons land. Tot nu toe. Zijn vrouw heeft wel een nummer. Zijn kind ook. Gezinshereniging? Vooralsnog niet mogelijk. School? Dichte deuren. Lichtpuntje: van het COA mag hij bij zijn vrouw en kinderen zijn. Wel af en toe melden op de plek waar de muren gordijnen zijn en waar iedereen slecht slaapt. Tijdelijke opvang. De tijd is om en de deur gaat dicht. Kan hij bij mij in de buurt blijven, vraagt zijn vrouw. Niet waarschijnlijk. De logeerregeling? Niet van toepassing. Wie bent u eigenlijk, vraagt het COA. Hij was bijna vergeten.
Op het allerlaatste moment is er een plaats. Almere. Het is anderhalf uur reizen naar zijn vrouw en dochter.
Het wordt stil. Af en toe stuur ik een vraag naar het gezin. Alles goed? Ja, alles is goed. Verder hoor ik niets. Even langs fietsen. Een pondje kersen in de tas. De oma van de vrouw had een grote kersenboomgaard met rode en witte kersen. Goede herinneringen. Hij is weer thuis. Even in Houten. Voor een dag. Morgen weer melden. Weer naar een ander azc. Almere is ook tijdelijk.
Hij is nu bijna een jaar in NL. Ze sturen hem van hot naar her en van het kastje naar de muur, een gordijn. Nog steeds geen duidelijkheid.
En daar is ie dan. Het bericht dat hij wéér overgeplaatst wordt. Naar Hengelo. Drie uur met het openbaar vervoer. Een dure, lange reis. Nog verder weg van Houten.
Hij schrijft brieven naar zijn advocaat, naar de azc’s en naar iedereen die mogelijk iets voor hem kan doen. Altijd het wanhopige verzoek: laat me toch in de buurt van mijn vrouw en kind wonen. Dat was nu toch het beleid? Niemand doet iets. Weg is zijn enthousiasme over Nederland. Hij wilde van ons land leren houden. Zich nuttig maken. Iemand willen worden. Dat is toch niet te veel gevraagd?
Wat een nachtmerrie en onzinnig beleid. Plaatsvervangende schaamte.