We zijn op de verjaardag van mijn jongste zoon. Ik ben in gesprek met mijn neef. ‘Tante, wij zijn een familie van zoekers als het om studiekeuze of werk gaat. Hoe was dat met jou?’ Ja, zei ik, dat klopt en begin mijn verhaal.
Het is 1969. Geslaagd voor de Middelbare Meisjes School. Een school met als doel meisjes een ruime algemene ontwikkeling bij te brengen. Geschikt voor de betere kringen. We spraken vier talen, lazen Nederlands, Frans, Duits en Engels en kenden de bijbehorende literatuurgeschiedenis. We kregen tekenen en schilderen, naai-, kook- en muziekles, kunstgeschiedenis, aardrijkskunde, geschiedenis, wat wis- en natuurkunde en sport. Nu heb ik mijn diploma. Geen idee wat ik moet gaan doen. Secretaresse of kweekschool? ‘Geen sprake van,’ zeg ik. Kunstacademie? Ja! ‘Geen sprake van’ zeggen mijn ouders. Mijn moeder hoopt dat ik de vrouw van een ambassadeur of minister-president zal worden. Ik ben nu immers ontwikkeld en officieel geschikt voor de betere kringen.
‘Fysiotherapie’, zei mijn moeder. ‘Ik ken iemand die fysiotherapeute is. Ze rijdt in zo’n leuk autootje’. Oké, doe ik dat wel. Nul voorbereiding. Vast veel sport en contact met mensen. Nee dus. Het is saai. Botjes, spieren en gym op papier. Elke dag college, zelfs op zaterdag. Ook saai. Gelukkig heb ik twee vrienden. We skippen de saaiste colleges om naar de nieuwste muziek te luisteren en te praten, urenlang. We zitten liever op zaterdagochtend op de Dam dan in de collegezaal en werken regelmatig aan de lopende band bij Johnson Wax in Mijdrecht om wat bij te verdienen. We zijn altijd samen. Na één jaar houden we het alle drie voor gezien. Tevreden over de kennis die we hebben opgedaan. Het had alleen niets met fysiotherapie te maken.
Ik ga MO Engels doen. Houd van het land en de taal. Wat een koude kermis. Saai, saaier, saaist. Veel mensen die al jaren voor de klas staan. De studentenleeftijd al lang voorbij. Nee, niet bepaald een vrolijke boel. Ook ik haal de beruchte vertalingen Ned-Eng en Eng-Ned niet. Het scheelt maar een haar, net als bij mijn tweede poging. Over het ziften van de muggen zullen we het maar niet hebben. Ik haak af.
Ik zoek een baan. Niet de functie waarop ik gesolliciteerd had. Administratief medewerker. Twee wat oudere mannen glimlachen meewarig naar me. ‘Nee juffrouw, of bent u misschien mevrouw, op de administratie werken alleen heren. Daar is geen plaats voor dames. We zoeken een collationeuse. Daar bent u vast geschikt voor.’ Geen idee wat het is maar weldra lees en verbeter ik de rapporten van de inspecteurs over arbeidsongevallen, uitbuiting en ongezond werk. Ik beland op de typekamer van de Arbeidsinspectie. Het hok met de vrouwen. Vijf juffrouwen typen de gecorrigeerde rapporten van de inspecteurs. De hele dag door. Veel gelachen. Ook gehuild. Uitdaging nul. Deze juffrouw gaat na een jaar weer verder.
1978. Ik ben zesentwintig. Dit is mijn kans. Oud genoeg om een colloquium doctum te doen. Het toelatingsexamen voor de universiteit. De commissie waarvoor ik verschijn, bepaalt dat ik een examen Geschiedenis en een examen Nederlands moet doen om Engels te kunnen studeren. Hoe logisch klinkt dat? Maar wat maakt het me uit. Het gaat me lukken. Een jaar later meld ik me bij de universiteit. Tien jaar nadat ik mijn MMS-examen heb gehaald begin ik eindelijk aan mijn studie Engels in Utrecht. Zelf gekozen. Te laat? Nee hoor, ik was pas 27.
Dus ja neef, ik had meer tijd nodig. Opa en oma zijn altijd in mij blijven geloven. Eén klein smetje: geen ambassadeursvrouw in de familie.