Mijn vader, Wilhelmus Johannes Kloosterman, was een echte Amsterdammer. Hij is geboren in 1908, aan de Ringdijk in de Watergraafsmeer, een polder aan de rand van Amsterdam en het thuis van Ajax. Hij had één oudere zus, tante Luus (Ludovica Jacoba 1901). Het verhaal van zijn overleden broertjes herinner ik me nog goed. Het eerste broertje (1903) kreeg de namen Wilhelmus Johannes. Hij werd maar tien maanden oud. In 1904 kwam er weer een broertje. Mijn opa en oma maakten het zich makkelijk. Gewoon omdraaien die namen. En dus werd het Johannes Wilhelmus. Na vier maanden overleed hij ook. Ik vermoed dat mijn oma nog wel een aantal miskramen heeft gehad voordat mijn vader in 1908 het levenslicht zag. Zijn namen waren geen verrassing: Wilhelmus Johannes. Hij heeft heel lang geleefd. In 1915 kwam er nog een zusje, Theodora Maria Johanna. Zij werd niet ouder dan twaalf dagen.
De Watergraafsmeer: weilanden, water en Ajax. De keuken van hun huis aan de Ringdijk was in het souterrain. Als jongetje ging hij vaak op het aanrecht zitten als zijn moeder aan het koken was. Hij kon dan de vissers zien die ’s avonds alvast brood in het water gooiden om de vissen naar hun vaste plaats te lokken. Willem hield toevallig ook van vissen. Slim als hij was zorgde hij dat hij in alle vroegte op de plek van de vissers zat om zo de karpers voor hun neus weg te kapen. De vissers waren woedend als ze hem daar weer aantroffen. Een draai om zijn oren was zijn loon maar de karper was lekker voor hem.
De stad was niet ver weg. Er waren huizen nodig. De Watergraafsmeer werd Amsterdam. Hij hield van Ajax en voetbalde zelf als de beste bij De Meer. Het Katholiek Nederlands Elftal nam hem ook in de selectie op. Hij was goed en erg fanatiek, iets waar hij later in het docentenelftal van het Boni (Bonifatiuslyceum Utrecht) ook om bekend stond. Ze hadden hem er maar wat graag bij. Elke zondagmiddag volgde hij ‘zijn’ Ajax via het programma Langs de Lijn. Hij was dan voor ons volledig onbereikbaar. Gespannen luisterde hij naar de live verslagen van de eredivisie wedstrijden. Als er toevallig tijdens het radioverslag een tegendoelpunt bij Ajax viel en hij was net zijn pijp aan het stoppen, dan belandde het stoppertje met een woedende zwaai op de grond. Alsof die er wat aan kon doen.
Mijn vader had op het Bonifatius een groep collega’s om zich heen verzameld met wie hij regelmatig aan de bridgetafel zat. Ook hier gold de kwalificatie ‘fanatiek en erg goed’ voor hem. In het jaar dat mijn broer in 6 gym van het Boni zat, deed hij mee aan het Kerstschaaktoernooi. Mijn vader had zich ingeschreven voor de Kerstbridge. Ik denk dat het toernooi gesponsord werd door een poelier want de prijzen bestonden uit hazen, eenden en andere soorten wild. Met een behoorlijke dosis arrogantie hadden ze tegen mijn moeder gezegd dat zij dat jaar geen wild hoefde te bestellen bij de poelier. Zij zouden ervoor zorgen dat er wild op tafel kwam. Zij waren ervan overtuigd dat ze in de prijzen zouden vallen. Mijn moeder vond het wat al te zelfverzekerd en een kerstdiner zonder wild was ondenkbaar bij ons thuis. Zij had een deal gesloten met de plaatselijke poelier. Hij zou tot 17.00 uur de wildbestelling van mijn moeder vasthouden, voor het geval mijn vader en broer weggespeeld zouden worden. Het werd spannend maar vlak voor de klok van 17.00 kwamen ze met hun fietsen door het tuinhekje aangezet. De een had een haas en de ander een eend achterop. Mijn vader en mijn broer, allebei erg goed en fanatiek. Bovendien hadden zij immers toch gezegd dat het zou lukken maar mijn moeder slaakte een diepe zucht van verlichting.
Amsterdam zat in zijn hart. Het was de stad waar hij had leren lezen. Hij was er verslaafd aan. Later bij de Jezuïeten op het gymnasium van het Ignatiuscollege maakte hij kennis met de Engelse literatuur. Hij genoot. Na zijn middelbare school koos hij voor een studie Klassieke Talen. Als jonge jongen struinde hij de boekenstalletjes af bij de Oudemanhuispoort op zoek naar tweedehandsboeken, waarna altijd nog een bezoek aan het Waterlooplein volgde. Toen hij in Utrecht werkte, bezocht hij nog steeds de boekenmarkten op zaterdag. Bijzonder, want iedereen ging toen op zaterdag nog naar school maar mijn vader niet. Even een afspraak met de rector en de druk flink opvoeren met de mededeling dat een Amsterdammer in Utrecht dood gaat als hij niet om de week naar Amsterdam mag. De rector voelde met hem mee en regelde een zaterdagvrij rooster voor hem. Altijd had hij lijstjes bij zich met namen van schrijvers en titels van boeken die hij nog zocht in de hoop zijn verzameling compleet te kunnen maken. Toen wij groter werden en zelf gingen lezen, kwam hij soms thuis met een grote zak tijdschriften. Die waren voor ons. Verouderde jaargangen, maar uren leesplezier. Eerst Donald Ducks, later Kuifjes en nog wat later hele jaargangen van Muziek Expres en Tuney Tunes. Hij las alleen Engelse schrijvers. Ik heb hem nooit met een Nederlands boek gezien. Op zijn werkkamer stonden boekenkasten vol met de (soms bijna)volledige werken van zijn favorieten. Later zou hij alle boeken beschrijven met een leesadvies voor ons erbij. Voor als hij er niet meer was. Zestig bladzijden vol in zijn kriebelhandschrift. De titel van zijn werk: Love’s Labour Lost of Much Ado About Nothing. Dagen heeft hij eraan besteed. Meer dan twee honderd romans, drieënzestig omnibussen, tweeënvijftig detectives. Aan Wodehouse werd een hele bladzijde gewijd net als aan Beachcomber. Het is een prachtig en zeer geestig document, hoewel… Hij eindigt zijn werk met: “Lees in ieder geval de kleine bloemlezing van Michael Frayn. Als jullie die niet leuk vinden, worden jullie onterfd.”
Wat hebben we veel gelachen met hem. Hij had de echte Amsterdamse humor. Hij kende alle Amsterdamse volksliedjes uit zijn hoofd. Dolle pret als hij begon te zingen. Wij zongen uit volle borst mee en dansten door de kamer. De grote hit was zonder twijfel: ‘mijn vader had een bokkie, een bokkie zonder staart, daar ging hij mee uit wandelen, al in de Kalverstraat’. Hij maakte ter plekke de leukste versjes over van alles en nog wat. Hij was een taalkunstenaar. Steeds daagde hij ons uit om de fouten die hij tegenkwam in kranten en tijdschriften te verbeteren. Wie ziet als eerste de fout, was een favoriet spelletje van hem. Alles wat maar met taal te maken had, had zijn interesse. Rijmen met elkaar, zoveel mogelijk woorden maken van een bestaand woord, versjes opzeggen en voorlezen. We zijn door hem zeer talig opgegroeid. Een bèta had bij ons thuis niets te zoeken.
Hij ging met pensioen toen hij vijfenzestig was. Het aantal uren Latijn en Grieks was intussen door het Ministerie van Onderwijs enorm teruggedraaid. Hij voelde zich niet meer serieus genomen. Zijn vak was bijna afgeschaft en híj deed er ook niet meer toe. Hij heeft nog vijftien jaar geleefd. Het waren niet zijn leukste jaren, maar gelukkig had hij zijn boeken. De beste ging hij voor een tweede keer lezen. Terug naar de tijd dat ze tenminste nog goede boeken schreven.
Twaalf maart 1989 overleed hij, tachtig jaar oud, drieënhalve week na mijn moeder. Het was goed zo.
Prachtig, José. En de appel valt niet ver van de boom.
Wat heb je je vader mooi beschreven! Ik heb van je verhaal genoten. Dank je wel.
Mooi José!
Nu begrijp ik waar jouw mooie taalgebruik vandaan komt!
Inderdaad valt de appel niet ver van de boom.
Een mooi verhaal weer, bedankt José!
Wat een schitterend verhaal over een markante boekenwurm. Wat een warme en leuke herinneringen heb je aan je vader. En zo mooi opgeschreven; weer een echt Kloosje.