Murw gebeukt; eenzaamheid; verlangen; virus; pandemie; eenzamer dan ooit; stuntelen; zwaar; verdomd alleen; zomaar wat vetgedrukte woorden in de zaterdagkranten die de sfeer van nu proberen weer te geven. Vrolijke boel, maar die stond er niet bij.
Het is de kortste dag. Het regent al uren achter elkaar en het is de tijd van eenzaamheid. Kijk maar naar de kranten. En ja, daar komt hij weer. Arie. Bij het woord eenzaamheid keert hij zo maar terug in mijn gedachten.
Ik denk dat ik een jaar of twintig was. Ik studeerde en werkte bij de Verzekeringsmaatschappij AMEV om wat bij te verdienen. Met nog drie studenten moesten we de polissen doornemen van mensen die een studieverzekering op hun kind hadden afgesloten. De polissen die bijna afliepen, moesten we opzij leggen. Secuur werk, maar er was gelukkig regelmatig tijd voor een goede grap. Arie werkt daar ook. Hij studeerde fysische geografie en wilde ook wat bijverdienen. Het project duurde drie weken. Langzaam maar zeker ontstond er een zekere collegialiteit. We vertelden elkaar wat over onszelf. Het enige dat Arie vertelde was dat hij uit Vlaardingen kwam.
Hij was groot en had lang, blond haar dat droog en steil was, peenhaar. Hij had humor, zeker. Een soort cynische, sarcastische humor. Hij was aardig tegen me. Op een dag wachtte hij mij op bij de deur en vroeg me of ik met hem mee naar een feest wilde gaan. Ik twijfelde even maar zei toen ja. Het was bij SSR, zijn studentenvereniging. Ergens tijdens het feest raakten we in gesprek. Hij vertelde dat hij blij was dat ik met zo’n jongen als hij mee was gegaan. Hoezo? En toen begon hij zijn verhaal. Hij vertelde dat hij de zoon was van een vader die in Vlaardingen een vishandel had en een moeder die daar met vis op de markt stond. Hij was de enige in de familie die studeerde. Ze minachtten hem erom en noemden hem de professor. Hij voelde zich langzaam maar zeker buitengesloten. De tranen stonden in zijn ogen. Maar hier in de studentenwereld van Utrecht voelde hij zich de visjongen en hoorde er naar zijn idee ook niet bij. Ze vonden hem vast stinken. Naar vis. Hij was een vreemde in twee werelden en was wanhopig. Hier zat iemand die het heel moeilijk had. Iemand die ook nog eens verliefd aan het worden was en hierdoor ontzettend in de knoop kwam. Hij was immers niet goed genoeg voor mij. Ik hoorde bij Utrecht en de studenten.
Ik wist me er geen raad mee. Ik luisterde alleen maar en hij vertelde en huilde. Het einde van het feest hebben we niet meegemaakt. Op gegeven ogenblik is hij terug naar zijn kamer gegaan en ik naar de mijne. Bij de AMEV heb ik hem niet meer gezien. Hij had de trein naar huis genomen. Ik hoopte dat hij als Arie zou worden ontvangen en niet als professor.
Voor het eerst in mijn leven maakte ik diepe eenzaamheid mee en dat maakte veel indruk. Daarom moest ik nu weer aan zijn verhaal denken. Hoe het hem verder is vergaan, weet ik niet. Maar natuurlijk hoop ik van harte dat hij een comfortabel, warm thuis gevonden heeft waar hij vooral zichzelf kan zijn.
Gelukkig is het inmiddels droog en iets minder donker. Tijd voor een wandeling. Veertien slapende uilen in een kale boom hier vlakbij zorgen toch nog voor een vrolijke boel.
Gelukkig heet ik geen Arie.
Uilen? Wat leuk!